zong
- zong
vervoeging van |
---|
zingen |
zong
- enkelvoud verleden tijd van zingen
- Ik zong.
- Jij zong.
- Hij, zij, het zong.
- Ik zong.
- ▸ ‘Lang zal ze leven, lang zal ze leven…’ zong ik opgewekt door de telefoon, maar al snel hoorde ik ‘hallo…hallo…ik hoor niks, mam’.[1]
- Het woord zong staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zong" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be