zomeren/vervoeging
vervoeging van het werkwoord zomeren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
tegenwoordige tijd | verleden tijd | toekomende tijd | |||||||||
het | zomert | het | zomerde | het | zal zomeren | ||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
zomerend | heeft gezomerd | zomer | zomere |