zoemde
- zoem·de
vervoeging van |
---|
zoemen |
zoemde
- enkelvoud verleden tijd van zoemen
- Ik zoemde.
- Jij zoemde.
- Hij, zij, het zoemde.
- Ik zoemde.
- Het woord zoemde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
zoemen |
zoemde