• zoe·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
zoelen
zoelde
gezoeld
zwak -d volledig

zoelen

  1. inergatief een modderbad nemen
    • Varkens zoelen graag om zich de insecten van het lijf te houden en de lichaamstemperatuur te regelen. 
22 % van de Nederlanders;
12 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be