zinderen
- zin·de·ren
- In de betekenis van ‘gloeiend trillen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1511 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
zinderen |
zinderde |
gezinderd |
zwak -d | volledig |
zinderen
- absoluut trillingen in de lucht vertonen van de warmte
- Het zinderde boven de lange rechte weg door de woestijn.
- absoluut overdrachtelijk heftig in beroering of spanning zijn
- De wedstrijd zinderde lange tijd tot eindelijk het verlossende doelpunt gezet werd.
- Het woord zinderen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zinderen" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "zinderen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be