zijnen
- zij·nen
de zijnen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord zijne
- Dit was een grote overwinning voor hem en de zijnen.
zijnen
- (verouderd) datief m/o en accusatief m van zijn
- te zijnen aanzien.
- Het licht der Goddelijke openbaring had zijnen geest bestraald.
- Het woord zijnen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zijnen" herkend door:
74 % | van de Nederlanders; |
64 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be