zeikten
- zeik·ten
vervoeging van |
---|
zeiken |
zeikten
- meervoud verleden tijd van zeiken
- Wij zeikten.
- Jullie zeikten.
- Zij zeikten.
- Wij zeikten.
- Het woord zeikten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
zeiken |
zeikten