zegelden
- ze·gel·den
vervoeging van |
---|
zegelen |
zegelden
- meervoud verleden tijd van zegelen
- Wij zegelden.
- Jullie zegelden.
- Zij zegelden.
- Wij zegelden.
- Het woord zegelden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
zegelen |
zegelden