woonduur
- woon·duur
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | woonduur | |
verkleinwoord |
de woonduur m
- de lengte in tijd dat iemand ergens woont
- Na een woonduur van twaalf jaar verhuisde de vrouw naar een nieuw huis.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | woonduur | |
verkleinwoord |
de woonduur m