wiebelen
- wie·be·len
- In de betekenis van ‘wankelen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1847 [1]
wiebelen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
wiebelen |
wiebelde |
gewiebeld |
zwak -d | volledig |
- inergatief heen en weer bewegen bij staan of zitten
- Het onrustige kind wiebelde de hele dag op haar stoel.
- inergatief onzeker staan
- De vaas wiebelde en viel in stukken op de grond.
- ▸ Die op elkaar gepakte suikerdoosjes van huizen in Trovill, die wiebelden als je de deur dichtsloeg en waar ze geen eigen water hadden, stelden niets voor.[2]
- Het woord wiebelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "wiebelen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "wiebelen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044632767
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be