• weer·spie·gel·de
vervoeging van
weerspiegelen

weerspiegelde

  1. enkelvoud verleden tijd van weerspiegelen
    • Ik weerspiegelde. 
    • Jij weerspiegelde. 
    • Hij, zij, het weerspiegelde. 
  2. verbogen vorm van weerspiegeld, voltooid deelwoord van weerspiegelen