Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • weer·leg·de

Werkwoord

vervoeging van
weerleggen

weerlegde

  1. enkelvoud verleden tijd van weerleggen
    • Ik weerlegde. 
    • Jij weerlegde. 
    • Hij, zij, het weerlegde. 
  2. verbogen vorm van weerlegd, voltooid deelwoord van weerleggen