vuisthandschoenen

 
1. Een paar vuisthandschoenen.
  • vuist·hand·schoe·nen

de vuisthandschoenenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord vuisthandschoen
    • Ruitenberg: "Wollen handschoenen zijn inderdaad een vereiste. Als het tien graden vriest zeker. Eigenlijk zijn gewone vuisthandschoenen, dus geen vingerhandschoenen, het beste, maar ja dat is weer een nadeel bij het eten, dan krijg je geen dop van een fles." [1]