vrijviel
- vrij·viel
vervoeging van |
---|
vrijvallen |
vrijviel
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van vrijvallen
- ... dat ik vrijviel.
- ... dat jij vrijviel.
- ... dat hij, zij, het vrijviel.
- ... dat ik vrijviel.
- Het woord vrijviel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.