Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voort·ploe·tert
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
voortploeteren

voortploetert

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voortploeteren
    • ... dat jij voortploetert. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voortploeteren
    • ... dat hij voortploetert. 
    • Het beeld van de stilstaande romantische wandelaar herinnert aan de liederen van Schubert waarin een jongeman voortploetert zonder om te kijken, gejaagd door de wens zijn verleden te ontvluchten en tegelijkertijd de gevangene van dat verleden, dat hier de vorm aanneemt van de herinnering aan zijn geliefde. [1]

Gangbaarheid

Verwijzingen