voorkómen
- voor·kó·men
- beklemtoonde schrijfwijze van het niet-scheidbare werkwoord voorkomen
voorkómen
- voorkomen, verhinderen (als in de zin benadrukt wordt dat iets niet gebeurt of niet moet gebeuren)
- Het gaat er om te voorkómen dat mensen verslijten, bleek gisteren. [1]
- voorkomen (om het onderscheid aan te geven met het scheidbare werkwoord, dat de klemtoon op de eerste lettergreep heeft "vóórkomen"
- Hersenonderzoekers van het UMCG starten een onderzoek naar het voorkómen van terugval na een depressie. [2]
- Wij zien schade liever voorkómen dan vóórkomen. (In deze zin is "voorkómen" een voltooid deelwoord en "vóórkomen" een onbepaalde wijs.)