• vol·groei
vervoeging van
volgroeien

volgroei

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van volgroeien
    • Ik volgroei. 
  2. gebiedende wijs van volgroeien
    • Volgroei! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van volgroeien
    • Volgroei je? 
vervoeging van
volgroeien

volgroei

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van volgroeien
    • ... dat ik volgroei.