• vol·dra·ge·ners

voldrageners

  1. partitief van de vergrotende trap van voldragen
     Het is werkelijk te betreuren, dat de Vlamingen hun broeders uit het Noorden niet op iets voldrageners en voornamers, beters hebben kunnen vergasten.[1]
  1.   Weblink bron Belgie. Het XIe Groot-Nederlandsch Studentencongres. De eerste dag. (29 maart 1926) in: De Tijd, jrg. 81 nr. 24047 (1 april 1926)