verwaardigen/vervoeging

vervoeging van het Nederlandse werkwoord zich verwaardigen
tegenwoordige tijd					verleden tijd				toekomende tijd
enkelvoud			meervoud		enkelvoud		meervoud		enkelvoud		meervoud
1	ik	verwaardig me	wij, we	verwaardigen ons	ik	verwaardigde me	wij, we	verwaardigden ons	ik	zal me verwaardigen	wij, we	zullen ons verwaardigen
2	jij, je	verwaardigt je	jullie	verwaardigen je	jij, je	verwaardigde je	jullie	verwaardigden je	jij, je	zal, zult je verwaardigen	jullie	zullen je verwaardigen
	u	verwaardigt zich/u	u	verwaardigt zich/u	u	verwaardigde zich/u	u	verwaardigde zich/u	u	zult zich/u verwaardigen	u	zult zich/u verwaardigen
	gij, ge	verwaardigt u	gij, ge, gijlieden	verwaardigt u	gij, ge	verwaardigde u	gij, ge, gijlieden	verwaardigde u	gij, ge	zult u verwaardigen	gij, ge gijlieden	zult u verwaardigen
3	hij, zij, het	verwaardigt zich	zij, ze	verwaardigen zich	hij, zij, het	verwaardigde zich	zij, ze	verwaardigden zich	hij, zij, het	zal zich verwaardigen	zij, ze	zullen zich verwaardigen
onvoltooid deelwoord				voltooide tijd			gebiedende wijs			aanvoegende wijs
zich verwaardigend				zich verwaardigd hebben			verwaardig u/je , verwaardigt je			verwaardige zich