Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·vol·maak·te

Werkwoord

vervoeging van
vervolmaken

vervolmaakte

  1. enkelvoud verleden tijd van vervolmaken
    • Ik vervolmaakte. 
    • Jij vervolmaakte. 
    • Hij, zij, het vervolmaakte. 
  2. verbogen vorm van vervolmaakt, voltooid deelwoord van vervolmaken