• ver·re·ke·nen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verrekenen
verrekende
verrekend
zwak -d volledig

verrekenen [1]

  1. overgankelijk Tegen elkaar wegstrepen van vorderingen die partijen over en weer op elkaar hebben
  2. wederkerend zich ~: zich vergissen bij het rekenen
100 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[2]