• ver·pau·per·de
vervoeging van
verpauperen

verpauperde

  1. enkelvoud verleden tijd van verpauperen
    • Ik verpauperde. 
    • Jij verpauperde. 
    • Hij, zij, het verpauperde. 
  2. verbogen vorm van verpauperd, voltooid deelwoord van verpauperen