• ver·pau·per
vervoeging van
verpauperen

verpauper

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verpauperen
    • Ik verpauper. 
  2. gebiedende wijs van verpauperen
    • Verpauper! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verpauperen
    • Verpauper je?