vermeien
- ver·mei·en
- In de betekenis van ‘(zich...) zich vermaken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1301 [1]
- Afgeleid van het verouderde werkwoord meien (van de maand mei) met het voorvoegsel ver-
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
vermeien |
vermeide |
vermeid |
zwak -d | volledig |
vermeien
- wederkerend zich ontspannen, relaxen (vaak in de natuur)
- U vermeit zich straks in bos of duin of misschien wel aan het strand.
- Het woord vermeien staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vermeien" herkend door:
39 % | van de Nederlanders; |
34 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "vermeien" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be