• ver·mei·en
  • In de betekenis van ‘(zich...) zich vermaken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1301 [1]
  • Afgeleid van het verouderde werkwoord meien (van de maand mei) met het voorvoegsel ver-
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vermeien
vermeide
vermeid
zwak -d volledig

vermeien

  1. wederkerend zich ontspannen, relaxen (vaak in de natuur)
    • U vermeit zich straks in bos of duin of misschien wel aan het strand. 
39 % van de Nederlanders;
34 % van de Vlamingen.[2]