verlees
- ver·lees
vervoeging van |
---|
verlezen |
verlees
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verlezen
- Ik verlees.
- gebiedende wijs van verlezen
- Verlees!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verlezen
- Verlees je?
- Het woord verlees staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.