Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·goe·lijk

Werkwoord

vervoeging van
vergoelijken

vergoelijk

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vergoelijken
    • Ik vergoelijk. 
  2. gebiedende wijs van vergoelijken
    • Vergoelijk! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vergoelijken
    • Vergoelijk je? 

Gangbaarheid