• ver·god·de·lijk·te
vervoeging van
vergoddelijken

vergoddelijkte

  1. enkelvoud verleden tijd van vergoddelijken
    • Ik vergoddelijkte. 
    • Jij vergoddelijkte. 
    • Hij, zij, het vergoddelijkte. 
  2. verbogen vorm van vergoddelijkt, voltooid deelwoord van vergoddelijken