• ver·een·zaam·de
vervoeging van
vereenzamen

vereenzaamde

  1. enkelvoud verleden tijd van vereenzamen
    • Ik vereenzaamde. 
    • Jij vereenzaamde. 
    • Hij, zij, het vereenzaamde. 
  2. verbogen vorm van vereenzaamd, voltooid deelwoord van vereenzamen