• ver·drie·vou·di·gen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verdrievoudigen
verdrievoudigde
verdrievoudigd
zwak -d volledig

verdrievoudigen

  1. overgankelijk het aantal driemaal zo groot maken
    • Hij verdrievoudigde zijn inzet, maar zijn tegenstander doorzag zijn bluf. 
  2. ergatief qua aantal driemaal zo groot worden
    • Het aantal gedwongen verkopen was dat jaar verdrievoudigd.