• ver·ab·so·lu·teer·de
vervoeging van
verabsoluteren

verabsoluteerde

  1. enkelvoud verleden tijd van verabsoluteren
    • Ik verabsoluteerde. 
    • Jij verabsoluteerde. 
    • Hij, zij, het verabsoluteerde. 
  2. verbogen vorm van verabsoluteerd, voltooid deelwoord van verabsoluteren