• ven·del·zwaai·de
vervoeging van
vendelzwaaien

vendelzwaaide

  1. enkelvoud verleden tijd van vendelzwaaien
    • Ik vendelzwaaide. 
    • Jij vendelzwaaide. 
    • Hij, zij, het vendelzwaaide. 
    • Maar het doel was bereikt: er gebeurde een uitwisseling van de jeugd uit verschillende landen, die in gezonde wedijver vendelzwaaide, volksliederen zong, aan volksdans deed. [1]