• vast·sta
vervoeging van
vaststaan

vaststa

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vaststaan
    • ... dat ik vaststa. 
vervoeging van
vaststaan

vaststa

  1. (in een bijzin) enkelvoud tegenwoordige tijd aanvoegende wijs van vaststaan
    • ... dat men vaststa.