• vóór·ko·men
  • beklemtoonde schrijfwijze van het scheidbare werkwoord of zelfstandig naamwoord voorkomen, waarbij volgens spellingregel 5.A beide o's in voor- een klemtoonteken krijgen

vóórkomen

  1. voorkomen, (om het onderscheid aan te geven met het niet-scheidbare werkwoord, dat de klemtoon op de tweede lettergreep heeft "voorkómen")
    1. regelmatig te vinden zijn
      • In dit hoofdstuk wordt het vóórkomen van pesten onderzocht. [1]
    2. voor het gerecht verschijnen
      • 'Voorkómen is beter dan vóórkomen' [2]

het vóórkomeno

  1. voorkomen, hoe men eruitziet
      • Vertrouw (potentiële) klanten niet te snel op hun vóórkomen of mooie blauwe ogen. [3]