IJslands

Uitspraak
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden tijd voltooid deelwoord
(supinum)
3e pers enk. 1e pers mv.
unna unni unnum unnað
unnt
volledig

Werkwoord

unna (met datief)

  1. houden van, liefhebben
  2. gunnen, veroorloven, toestaan