unggör

  1. spreken, zeggen, vertellen
    Wé si nunggör-unggöré rěsiöntö ku djěma. [1]
    «Hij heeft ons geheim aan de mensen verklapt.»
  2. menen, houden voor
    Iunggöré ni sé kö ini, görö bětihé kö n aku.
    «Meent hij misschien dat dit hem toebehoort, weet hij niet dat het van mij is.»


  1. Gajosch-Nederlandsch Woordenboek, door G.A.J. Hazeu, Landsdrukkerij Batavia 1907