uitziekte
- uit·ziek·te
vervoeging van |
---|
uitzieken |
uitziekte
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van uitzieken
- ... dat ik uitziekte.
- ... dat jij uitziekte.
- ... dat hij, zij, het uitziekte.
- ... dat ik uitziekte.
- Het woord uitziekte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.