Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·luid·den

Werkwoord

vervoeging van
uitluiden

uitluidden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van uitluiden
    • ...dat wij uitluidden. 
    • ...dat jullie uitluidden. 
    • ...dat zij uitluidden. 

Gangbaarheid