uitlas
- uit·las
vervoeging van |
---|
uitlassen |
uitlas
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitlassen
- ... dat ik uitlas.
vervoeging van |
---|
uitlezen |
uitlas
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van uitlezen
- ... dat ik uitlas.
- ... dat jij uitlas.
- ... dat hij, zij, het uitlas.
- ... dat ik uitlas.
- Het woord uitlas staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.