• tsjil·pen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
tsjilpen
tsjilpte
getsjilpt
zwak -t volledig

tsjilpen

  1. inergatief een geluid maken zoals sommige jonge vogels
    • De jongen tsjilpten hevig toen de moedervogel op de rand van het nest verscheen. 
94 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be