Frans

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

trouer le cul

  1. (spreektaal) teleurstellen, ontgoochelen
    «Ça m’a troué le cul d’apprendre que Fabien avait été condamné à deux mois de taule.»
    Ik was er kapot van toen ik hoorde dat Julien was veroordeeld tot twee maanden cel. [1]

Verwijzingen