Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • timp·jes
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

de timpjesmv

  1. verkleinwoord meervoud van het zelfstandig naamwoord timp
    • En nog heden bezitten wij tal van broodvormen die de belichaming zijn van deze oeroude voorstellingen: onze Kerstkransen en timpjes, bestellen, warme bollen en krakelingen, (…) [1]

Gangbaarheid

Verwijzingen