telde
- tel·de
vervoeging van |
---|
tellen |
telde
- enkelvoud verleden tijd van tellen
- Ik telde.
- Jij telde.
- Hij, zij, het telde.
- Ik telde.
- ▸ Ik telde mijn zegeningen, overpeinsde de alledaagse moeilijkheden van mijn werk en de onrust in de wereld.[1]
- Het woord telde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers