• suel·ta
enkelvoud meervoud
suelta sueltas

suelta v

  1. (het) loslaten, (het) vrijlaten

suelta

  1. vrouwelijk enkelvoud van suelto
vervoeging van
soltar

suelta

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van soltar
  2. gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van soltar