• stuc·lo·pers

de stuclopersmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord stucloper
     Drie verhuisdozen van bruin karton, op elkaar gestapeld, als een eenzame installatie tussen stuclopers, ladders, verfblikken en gereedschappen.[1]
  1.   Weblink bron
    Maria Adolfsson
    “Rennen of sterven” (2022), Luitingh-Sijthoff B.V., Amsterdam, ISBN 9789024597567, hfst. 27