Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • spie·en

Zelfstandig naamwoord

de spieënmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord spie

Werkwoord

spieën

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
spieën
spiede
gespied
zwak -d volledig
  • iets met een spie vastzetten

Gangbaarheid

50 % van de Nederlanders;
70 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be