• snak
vervoeging van
snakken

snak

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van snakken
    • Ik snak. 
  2. gebiedende wijs van snakken
    • Snak! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van snakken
    • Snak je? 
79 % van de Nederlanders;
74 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be