• sluik·stor·ten
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
sluikstorten
sluikstortte
gesluikstort
zwak -t volledig

sluikstorten

  1. inergatief illegaal afval storten
    • De mensen die daar gesluikstort hebben zijn nog steeds niet opgepakt. 

de sluikstortenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord sluikstort
32 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be