• sky·de
  • Afkomstig van het Oudnoorse werkwoord skjóta.
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
skyde
skyder
skød
skudt
volledig

skyde

  1. schieten
  • Man skal ikke sælge skindet før bjørnen er skudt.
Men moet de huid van de beer niet verkopen voordat hij geschoten is.
  • skyde spurve/gråspurve med kanoner
schromelijk overdrijven (letterlijk: met vuurmonden op mussen/huismussen schieten)