Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sin·jo's
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

de sinjo'smv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord sinjo
    • De sinjo's schreeuwden, en ik ging dadelijk naar binnen; de anderen volgden. Er was niets. De kast stond open en de sinjo's zeiden, dat er geld uit was. [1]

Gangbaarheid

Verwijzingen