• schtee·al·der

schteealder

  1. onbepaald (zonder lidwoord) nominatief en accusatief mannelijk enkelvoud stellende trap van schteealt

schteealder

  1. onbepaald (zonder lidwoord) datief vrouwelijk enkelvoud stellende trap van schteealt

schteealder

  1. onbepaald nominatief en accusatief mannelijk enkelvoud stellende trap van schteealt